Uit de tekst.
4.2.1 POLARITEIT EN TEGENSTELLING
Wij zijn gewoon het leven na te sporen door vergrootglazen en daardoor het anders onzichtbare stoffelijke binnen onze gezichtskring te brengen. Hoe geheel anders, hoe ruimer zeker zou onze opvatting van het leven zijn, indien het ons gegeven ware, dit eens te bestuderen met verkleinglazen, waardoor wij het voor het ongewapende oog onoverzichtbare binnen onze gezichtskring konden brengen, om dan in plaats van zoals thans de stoffelijke verbindingen, de samenhang der verschijnselen meer tot studiedoel te nemen.
Louis Bolk, Hersenen en Cultuur (p. 25), 1917
In het kader van het ‘gangbare’ denken is het niet meer zo gebruikelijk – eerder ongewenst – om de verschillen tussen eicel en zaadcel te accentueren. Een kenmerk van het gangbare denken is immers de levende natuur te reduceren tot dezelfde eenheden van opbouw (men denke aan cellen, DNA, moleculen). Sheldrake betitelt deze grondhouding wat schamper als het ‘nothing butterism’: fenomenen worden bijvoorbeeld beschreven in termen van ‘eigenschappen zijn niets anders dan een basenvolgorde op een DNA-molecule’. Zo wordt in de gangbare beschrijvingen van het bevruchtingsproces gesproken over twee geslachtscellen die ‘moeten versmelten teneinde elk hun erfelijkheidssubstantie door te geven aan de tot stand te brengen vrucht’. De twee cellen hebben hun betekenis vooral als vectoren van DNA – ‘daar drááit het allemaal om’ –. Dat de morfologie van de twee cellen er (dus) eigenlijk niet veel toe doet, lijkt moeiteloos bevestigd te worden in allerlei moderne manipulatieve technieken, waarbij men op geheel andere wijze het gedachte ‘doel’ van de conceptie te weten het samenbrengen van twee eenheden DNA – ook weet te bereiken.
Laten we echter, onder meer Goethe en Bolk indachtig, de zaken nemen zoals ze verschijnen en de menselijke zaadcel en eicel beschouwen in de samenhang waarin ze zich voordoen. Enerzijds is dat de context van anatomie en fysiologie van de beide geslachtscellen zelf en van de bijbehorende geslachtsorganen. Anderzijds is dat de context van het preconceptioneel attractiecomplex. Zo duidt men tegenwoordig het biologisch complex aan, dat beide gameten onder normale omstandigheden gedurende enige tijd met elkaar vormen, voordat het tot penetratie van een zaadcel kan komen.
Het gegeven dat een eicel groot is en een zaadcel klein is, is alleen zichtbaar bij een vergelijkende benadering. De kwantitatieve beschrijving (spermatozoo-kop 4 á 5 μ; eiceldiameter ongeveer 150 – 200 μ) laat dit niet zien. Op een glijdende schaal van getallen en maten komt de kwaliteit groot en klein niet tot uitdrukking. In het geval van eicel en zaadcel geeft de dynamische benadering hier extra dimensie. Als men namelijk in de beschouwing betrekt, hóe groot en hóe klein beide cellen wel zijn en vooral, hoe ze dat ‘groot’ respectievelijk ‘klein’ tot stand brengen, komt direct een enorme polariteit in zicht. Naar maten van de humane biologie is de eicel reusachtig groot. Gemeten naar haar diameter (0.2 mm) en vooral naar haar volume cytoplasma (0.004 mgr in gewicht) is het zonder twijfel de meest volumineuze cytoplasmabol die de mens kan realiseren. Zeker, neuronen kunnen enorme lengten bereiken (tot vele duizenden malen van de gemiddelde celgrootte, die ongeveer 10 μ bedraagt), maar qua volume is de eicel een kampioen. In haar rijpingsdynamiek komt dat tot uitdrukking. De eicel rijpt in een proces van volumetoename en volumebehoud: het relatief grote cytoplasmavolume dat de oergeslachtscel in de embryonale fase kenmerkt, blijft tenminste behouden. Tijdens de eerste reductiedeling, die de eicel op het moment van ovulatie voltooit, wordt die indruk van ‘streven naar behoud van cytoplasmavolume’ bevestigd door het verschijnsel, dat de primaire oöcyt in twee qua volume volkomen onevenredige zustercellen deelt. De ene ‘cel’ – het poollichaampje – bevat het hoog noodzakelijke DNAsubstraat, de andere cel (secundaire oöcyt) behoudt het cytoplasma.
(………)
Nieuwsgierig geworden? Meer lezen? Open dan onderstaande link.