AA INTERVIEW – Embryologe sieht den fleischgewordenen Menschen – 1986 NL

 

Dieses Interview mit Emmy van Overheem, das Elsevier am 19. Dezember 1986 veröffentlichte, verrät bereits Jaaps Mission.

De mensheid bestaat al duizenden jaren. Toch is er nog altijd geen definitief antwoord op de vraag waar het leven vandaan komt en wanneer het precies begint. De gangbare wetenschap situeert het menselijk bestaan tussen conceptie en dood. Zij gaat er van uit, dat de mens uit de dierenwereld stamt. We zijn uit aapachtigen geëvolueerd en ontstaan doordat eicel en zaadcel zich verenigen tot vrucht. Wanneer die vrucht mens genoemd mag worden, is onderwerp van discussie. Is het embryo, hoewel onvolgroeid, meteen al mens of pas wanneer zijn hersenen functioneren? Moet je geboren zijn om als mens te worden beschouwd, of is daar ook de acceptatie door medemensen voor nodig? Rondom begin en einde van het menselijk bestaan liggen nog zeer veel vragen.

Door steeds sterkere kijkers, zoals elektronenmicroscopen die twee- tot driehonderdduizend maal vergroten, turen embryologen naar hetgeen in de microkosmos van moederschoot en reageerbuis gebeurt. Zij verwonderen zich en ontdekken steeds meer. Een van die gefascineerden is de anatoom en embryoloog Jaap van der Wal (40). Tegen zijn studenten, aan de Universiteit Limburg te Maastricht, zegt hij dat er voor duizend jaar werk is in zijn vakgebied. Terwijl hij hen inleidt in de wetenschap van ons ontstaan, probeert hij ze tegelijkertijd door de feiten heen te leren kijken: ‚Met onze ogen en microscopen, zoals we ze nu gebruiken, komen we niet tot op de bodem van de geheimen die hier verborgen liggen. Met Marcel Proust zeg ik dat de ware ontdekkingsreis niet bestaat uit het zoeken naar nieuwe vergezichten, maar uit het krijgen van nieuwe ogen.‘

SACRAAL MOMENT
Wat bedoelt Van der Wal daarmee? ‚Ik zal beginnen met een persoonlijk verhaal. Mijn vrouw en ik trouwden toen we studenten waren. Het was een ‚motje’, maar we wilden graag. Dat kind was uitdrukking van ons verlangen. Daarna wilden we het bij dit ene laten. De wereld zat slecht in elkaar, de toekomst was somber. Kortom: doemdenkend zeiden we tegen elkaar: „Als we geld verdienen, kunnen we kinderen adopteren.‘ ‚Zes jaar later hebben we op een avond bezoek gehad en over heel andere zaken gesproken. Ineens zegt mijn vrouw: ‚Ik wil je iets vragen.‘ Ik zeg meteen: ‚Jij wilt een kind.“ ‚ja,‘ zegt ze. Ik zeg: ‚Dat is goed.‘ We wisten niet wat ons overkwam. Al onze bezwaren vielen om, werden weggeduwd. Het gebeurde gewoon. Ik voel nog hoe het was: een sacraal moment’.

Tweede voorbeeld: Ik ontmoette mijn vrouw voor het eerst in Tivoli in Kopenhagen. Toevallig? Mensen die elkaar op de gekste plaatsen en tijden tegenkwamen en daar een levenslange relatie aan overhielden zeggen wel eens achteraf: ‚Dat ik jou uitgerekend daar moest treffen!‘ De vraag is dan: komt wat er gebeurt uitsluitend voort uit de aanwezige mensen of spelen er andere factoren van buiten af mee? Is aantrekkingskracht de enige verklaring? Worden we misschien ook geduwd?‘

DOORPLOEGD
Van der Wal is erg voorzichtig en benadrukt voortdurend dat hij eigenlijk pas over deze niet-wetenschappelijke waarnemingen praat wanneer de voorhanden feiten voldoende doorploegd zijn. ‘Facts are sacred: je moet niet van de feiten verlangen dat ze bewijzen dat er geestelijk leven is,‘ zegt hij. ‚Het is een kwestie van zien. Doorzien.‘

Jaap van der Wal ziet bij de conceptie niet alleen aantrekking tussen eicel en zaadcel, maar ook een indalen van iets buiten de zichtbare wereld in de voedingsbodem – vrucht – die mede door beïnvloeding van het indalende is ontstaan. Zou de mens er misschien al zijn en materiële voorwaarden voor een aards bestaan zoeken, zoals die door vrouw en man bij de conceptie worden geschapen? Komen er bij de bevruchting twee elementen bij elkaar, die bij het sterven uiteen gaan: verbinding en ontbinding? Van der Wal: ‚Toen mijn vader was gestorven, zeiden de kinderen: opa is weg. Maar opa lag er nog. Vijf minuten na zijn dood was hij heel mooi. Maar drie dagen later echt een lijk Wat was hier gebeurd? Het warme, levende was heen, had zich losgemaakt.‘

Het voorgeboortelijke groeiproces zou het omgekeerde kunnen zijn van dit stervensproces: ‚De foetale ontwikkeling is eigenlijk een inwikkeling in de materie,‘ zegt Van der Wal. Studie van, magnifieke foto’s die millimeters kleine wezens aan het blote oog tonen, doen verbaasd staan. Geleidelijk aan ziet men de organen zich vormen, ledematen ontstaan en dat niet werktuiglijk, maar als het ware in samenspraak. Wanneer een onderdeeltje groter moet worden passen de andere zich aan door weg te draaien of zich dunner te maken. Het oog dat Proust en Van der Wal bedoelen, kan zien dat hier een bedoelend iets een weg zoekt door de materie, iets opbouwt dat bij die intentie behoort. Een mens die incarneert?

Uitgeverij Ploegsma heeft er prachtige boeken over, vol foto’s uit het voorgeboortelijke van de hand van Lennart Nilsson: Het grote wonder en voor kinderen: Geboren worden.

‚Stel,‘ zegt Van Der Wal, ‚dat er een andere niet zichtbare realiteit werkzaam is, die ik niet kan meten omdat me daartoe het wetenschappelijk instrumentarium ontbreekt, dan is dat niet een causale lineaire werkelijkheid die van A leidt tot B en zo logisch verder. Dan is die onzichtbare wereld een uitnodigende, oproepende, voorwaarden scheppende realiteit waar ik ja of nee tegen kan zeggen, waardoor binnen- en buitenwereld al of niet contact maken.‘

ANDERE KANT
‚Die niet-materiële wereld is de andere kant van de materiële werkelijkheid, ze is er niet van gescheiden. Daarom moet ik me aan de feiten houden en geen theorieën aanhangen die in strijd zijn met de zichtbare realiteit.‘ Hij vervolgt: Evolutie bijvoorbeeld is onontkoombaar. De feiten liggen er de mens is pas ontstaan nadat lagere organismen, planten en dieren tot leven kwamen. Maar evolutie is niet hetzelfde als afstamming! Afstamming is interpretatie, de conclusie van een bepaalde manier van kijken naar de feiten. Dat kan ook anders. Wanneer je ziet dat een mens niet alleen van binnenuit, uit de eicel groeit, maar ook zijn lijf ingroeit – dus geen product is van een ontwikkeling maar zelf die ontwikkeling produceert – dan zie je dat er overeenkomsten bestaan in de ontwikkeling van het menselijke individu en van de mensheid, zoals die zich nu in de materie aan ons voordoet. In de baarmoeder gaat de vrucht pas langzamerhand op een mens gelijken. In het begin heeft een embryo veel weg van een vis, daarna van een amfibie of reptiel. Maar zet je de ontwikkeling stop in het vis- of reptielstadium, dan komt er geen kabeljauw of kikker tevoorschijn, maar een mislukte mens. Bij elke aftakking in de evolutie is de mens doorgegaan en heeft de dierlijke potenties meegenomen. Dieren zijn wat mensen hebben, zegt dr. Mees. De mens is de top van een piramide die menselijk bestaan ondersteunt en mogelijk maakt.‘

Op de lekenvraag of in de evolutie de ene aap eruit zag als aap en dat werkelijk was, terwijl de andere aap een zich incarnerende mens kon zijn, antwoordt Van der Wal lachend: ‚Zo ongeveer‘. Hij heeft maagpijn van de bijna ontoelaatbare simplificatie die popularisering van zijn vak meebrengt.

Uit het indrukwekkende relaas van uren dat hij doet, is in dit bestek nog slechts zijn visie op de voor-beeldende wijze van de placenta te vermelden. ‚Vliezen en moederkoek,‘ zegt hij ‚zijn geen aanhangsel of hulporgaan alleen. Onder de microscoop zie je dat het embryo als het ware een binnen- en een buitenlijf heeft. Het embryo leidt een open bestaan: een groot deel van de lichaamsfuncties gebeurt buiten het eigen (binnen)lijfje, in de moederkoek. Daar heeft via chemische uitwisseling de communicatie met het moederlichaam plaats. De vrucht leeft erg naar buiten gericht, totdat ze bij de geboorte plotseling naar binnen moet gaan leven: zelf ademen, een eigen bloedsomloop in stand houden, zelf voedsel tot zich nemen en verwerken. Het kind sterft als‘ het ware uit de placenta, die negen maanden zijn oergrond en tegenspeler is geweest.‘

NIEUWE OMGEVING
In het samenzijn met de placenta heeft de vrucht zich ontwikkeld. Na de geboorte neemt de wereld van ouders en school die taak van noodzakelijke hulp en weerstand over. Als het kind zelfstandig is geworden, zoekt het vervolgens een nieuwe omgeving om verder aan te kunnen groeien. Wanneer werd Rembrandt Rembrandt en Goethe Goethe? Toen zij niet verder meer konden bij hun dood. Het ‚hele leven lang zoeken mensen nieuwe werelden en weerstanden voor hun ontwikkeling. Als die er niet meer zijn of als angst die mensen belet verder te gaar, verstarren zij. Wanneer de moederkoek afsterft, moet de foetus geboren worden in het volgende leefmilieu óf zelf sterven. Dat is en blijft het grondpatroon van menselijke existentie. Hier valt weer de overeenkomst op met het einde van het zichtbare bestaan: Zal er ook na de dood een nieuw leefmilieu zijn? ‚We weten het niet. Want hoe kan,‘ zegt Jaap van der Wal, ‚een foetus die leeft in water en duisternis te midden van benauwende krampen vlak voor de geboorte, met een zich losmakende voedingsgrond, zich indenken dat er een ander bestaan, in lucht en licht mogelijk is?‘

Als mensen hun lijfelijkheid verliezen: wat gebeurt er dan met het andere element van hun wezen? Wat zich inwikkelde, heeft zich ontwikkeld. En verder? De embryologie geeft nog geen antwoord. De microscoop versterkt ons oog, maar dieper zien moet van binnenuit komen.

Uit: Elsevier 19 december 1986
auteur: Emmy van Overheem
pagina 240-241